ergens niet gerust op zijn 1.0
((vooral) in Nederland)
geen vertrouwen hebben dat iets goed zal lopen; zich zorgen maken
Algemene voorbeelden
Ver weg in het woud hoorde ik iets zwaars uit een boom vallen. Vruchten, beesten?! Ik was er niet gerust op. Montute had gelijk, dit was onland vol dingen die de mens vijandig gezind waren. Maar ik ploeterde door, ik liet me niet meer afschrikken.
Enerzijds dankbaar dat het niet tot een veldslag was gekomen, anderzijds niet gerust op wat de toekomst in petto zou hebben.